24720 |
hoofdwortel |
grondwortel:
Endepols
gróndwortel (Q095p Maastricht),
hoofdwortel:
hoofwortel (Q095p Maastricht),
penwortel:
Endepols
penwortel (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
pènwòrtəl (Q095p Maastricht),
pin:
Endepols
pin (Q095p Maastricht),
WLD
pin (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pinwortel:
Endepols
pinwortel (Q095p Maastricht),
wortel:
wortel (Q095p Maastricht)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoĕg tīed (Q095p Maastricht),
hueg tid (Q095p Maastricht)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
22288 |
hoog vliegen add. |
hoogvlieger:
hoegvleger (Q095p Maastricht)
|
Hoogvlieger: b) naam van een duivensoort.
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoge dag:
hoegen daag (Q095p Maastricht),
hoogfeest:
hoechfees (Q095p Maastricht),
hoegfees (Q095p Maastricht),
hoegfies (Q095p Maastricht),
hoogtijd:
daŏ zien veĕr hoĕgtijje (Q095p Maastricht),
hoegtijj (Q095p Maastricht),
hoogtijdag:
hoegtij daog (Q095p Maastricht)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] || Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
34563 |
hoogkar |
hooiwagel:
hø̄i̯wāgǝl (Q095p Maastricht),
ledderkar:
lędǝrkār (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma wordt het lemma hooikar in WLD I.3 herhaald en aangevuld. Daar zijn ook de verschillende types behandeld met foto''s en is er een kaart met de verspreiding van de meest courante woordtypes. Behalve voor de hooioogst werd deze kar echter ook voor de graanoogst gebruikt. Aanvullende semantische informatie geeft de zegsman uit Q 15: "Met een lange kar werd bedoeld een kar waaraan de zg. voorboom en de zg. brak uit één stuk bestonden. Bij het inkorten van omgehakte boomstammen werd reeds rekening gehouden met het eventueel maken van een lange kar. Die lengte moest minimaal 5,20 m zijn. De breedte der burries van lange karren verschilde niet veel. De maat tussen de voorbomen was ± 90 cm. Hier kon men niet veel van afwijken in verband met de breedte van het paard. Soms werd om iets bredere laadruimte te verkrijgen tegen de zijkanten van het achterste gedeelte der burries aan de buitenzijde een houten balk geschroefd. De bak van de lange kar was afneembaar en in plaats daarvan werd voor het binnenhalen van de oogst het z.g. oogstgetuig geplaatst. Zodoende werd de laadruimte vergroot." [N 17, 15; N G, 51, 54a; A 42, 6a-b]
I-13
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
də ’huchmis (Q095p Maastricht),
hoegmès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
29991 |
hoogovencement |
hoogovencement:
hux˱ōvǝnsǝment (Q095p Maastricht)
|
Cementsoort, bestaande uit 15 tot 69% Portlandcement en 85 tot 31% gegranuleerde hoogovenslakken. Hoogovenslakken worden verkregen bij de bereiding van ruwijzer in hoogovens. [N 30, 35b]
II-9
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hy.xsǝl (Q095p Maastricht),
hysǝl (Q095p Maastricht),
hoogsels:
hyxsǝls (Q095p Maastricht),
hȳxsǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Een of meer op de sluisdeur bevestigde planken, waarmee het waterpeil verhoogd kan worden. Wettelijk toegestaan waren vaste hoogsels, die met scharnieren op de sluis waren aangebracht en die voor gebruik omgeklapt dienden te worden. Deze werden echter niet veel gebruikt, omdat het werken ermee omslachtig was. Meestal gebruikten de molenaars losse hoogsels, planken die even breed waren als de sluisdeur. Zij konden bovenop de sluisdeuren geplaatst worden. Losse hoogsels waren verboden, omdat men er het water tot boven het peilmerk mee kon laten stijgen. Hoogsels werden vooral op de bovenlopen van de beken toegepast, omdat men daar nog niet al te veel water tot zijn beschikking had. [Vds 53; Jan 50; Coe 42; Grof 71] || Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13, II-3
|
28932 |
hoogte |
hoogte:
hȳx˱dǝ (Q095p Maastricht)
|
Benaming voor een verticale maat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling als rughoogte. [N 59, 46]
II-7
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜.i̯ (Q095p Maastricht),
hø̜i̯ (Q095p Maastricht)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|