22377 |
kleppers |
kleppen:
klep (Q095p Maastricht),
kleppers:
klepper (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kleͅpər (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Z. ook ratel.
klepper (Q095p Maastricht)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] || Klep: 2, a) voorwerp waarmee men klept. || Klepper: Iem. die klept; inz. het jongensspeelgoed; een der plankjes waarmee men klep.
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
flauwekul (zn.):
flawwekûl (Q095p Maastricht),
kletsen:
kletsə (Q095p Maastricht),
Van Dale: II. kletsen, 2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden...
klètsə (Q095p Maastricht),
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletse (Q095p Maastricht),
kletsə (Q095p Maastricht),
schele wauwel (zn.):
sjeelə wāwwəl (Q095p Maastricht),
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwele (Q095p Maastricht),
wawwele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
wawwələ (Q095p Maastricht),
wàwwələ (Q095p Maastricht),
zauwelen:
WNT: zauwelen, zavelen, zawwelen. 4. (Limb., de Meierij) Beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.
zawwele (Q095p Maastricht),
zeveren:
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zèèvərə (Q095p Maastricht),
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
zwetsen (Q095p Maastricht),
zwètsə (Q095p Maastricht)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || kletsen [ZND m] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoortje:
kladžyrkǝ (Q095p Maastricht)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
blaambekker:
vgl. Maastricht Wb.2: blaambek, opschepper.
blaambekker (Q095p Maastricht),
kakelkont:
n kākelkont (Q095p Maastricht),
klappei:
klappe.j (Q095p Maastricht),
klappei (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klappej (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klappij (Q095p Maastricht),
klapɛ͂j (Q095p Maastricht),
klàppeij (Q095p Maastricht),
kələpèj (Q095p Maastricht),
kletskont:
kletskoont (Q095p Maastricht),
kletskous:
kletskous (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
n kletskōūs (Q095p Maastricht),
kletswijf:
e kletswiēf (Q095p Maastricht),
kletswief (Q095p Maastricht),
klētswīēf (Q095p Maastricht),
ratel:
n rātel (Q095p Maastricht),
schateranneke:
e sjāteranneke (Q095p Maastricht),
snip:
vgl. Maastricht Wb. (pag. 393): II snip, vinnig vrouwmens.
snep (Q095p Maastricht),
viswijf:
viswief (Q095p Maastricht),
wauwel:
n wāwel (Q095p Maastricht),
wauwelaar:
wouweleer (Q095p Maastricht)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)], [ZND m] || zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32156 |
kleursel |
waterbeits:
wātǝrbęjts (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma zijn een aantal algemene benamingen voor houtkleursel opgenomen. Zie ook de volgende lemmata. [N 56, 44a]
II-12
|
26570 |
kleurstof |
menie:
mē.ni (Q095p Maastricht)
|
Kleurstof die wordt gebruikt bij het rijen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscherprijɛ. In dit lemma zijn de verschillende kleurstoffen bijeengeplaatst die door de molenaar worden gebruikt. Waterverf wordt toegepast, omdat dit weer gemakkelijk van de steen verwijderd kan worden. Op deze wijze vermijdt men problemen bij de volgende onderhoudsbeurt: alle verf moet dan verdwenen zijn. De term doodskop wordt in Q 88 gebruikt voor ø̄menieø̄.' [Coe 168 add.; Grof 202]
II-3
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klør (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
gelaatskleur
kleur (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kaartkleur
kleur (Q095p Maastricht),
ps. letterlijk overgenomen.
kleŭr (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
kleur [DC 42B (1967)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kleur (gelaatskleur) || kleur (kaartkleur) || kleur (oogindruk)
III-4-4
|
29825 |
klezoor |
kwart brik:
kwārt˱ brek (Q095p Maastricht),
kwart steen:
kwārt stęjn (Q095p Maastricht)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
31704 |
kliefhamer |
kloofhamer:
klōfhāmǝr (Q095p Maastricht),
splijthamer:
splīthāmǝr (Q095p Maastricht)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
32490 |
kliefhout |
klover:
klōvǝr (Q095p Maastricht)
|
Het houtje of ijzertje waarmee men wissen klieft. Zie ook afb. 265. [N 40, 86; monogr.]
II-12
|