31292 |
lasbrander |
lasbrander:
las˱brandǝr (Q095p Maastricht)
|
Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.]
II-11
|
31296 |
laskap, lashelm |
laskap:
laskap (Q095p Maastricht)
|
Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192]
II-11
|
31295 |
lasstaaf |
elektrode:
ēlɛktrōdǝ (Q095p Maastricht)
|
De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.]
II-11
|
18933 |
last, moeilijkheid |
last:
las (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
las (zwoere) (Q095p Maastricht),
làs (Q095p Maastricht),
ənə làs (Q095p Maastricht),
lastigheid:
də léstig‧heit (Q095p Maastricht),
lestigheid (Q095p Maastricht)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18980 |
laster |
geroddel:
gerooddel (Q095p Maastricht),
kwaadspraak:
koedspraok (Q095p Maastricht),
koetspraok (Q095p Maastricht),
laster:
laster (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ook materiaal znd 30, 01
lastər (Q095p Maastricht),
lasteren:
lastərə (Q095p Maastricht)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || laster [ZND 01 (1922)] || laster, leugenachtig kwaad
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
bekladderen:
bekladdere (Q095p Maastricht),
bəkladdərə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bekletsen:
bekletse (Q095p Maastricht),
beklètse (Q095p Maastricht),
bəklétsə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
klappeien:
klappeije (Q095p Maastricht),
klappen:
klàppə (Q095p Maastricht),
kwaadspreken:
koetspreeke (Q095p Maastricht),
lasteren:
lasterre (Q095p Maastricht),
mchant zijn:
mesjant zien (Q095p Maastricht),
roddelen:
ròddələ (Q095p Maastricht),
stoken:
steuke (Q095p Maastricht),
zijn goede naam de straat opbrengen:
ziene gooje naom de straot opbringe (Q095p Maastricht),
ziene gooje naom te grabbel goeie (Q095p Maastricht)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
difficile (fr.):
diffeciel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
diffesiel (Q095p Maastricht),
difficiel (Q095p Maastricht),
diffisiel (Q095p Maastricht),
diffĭĕcĭĕl (Q095p Maastricht),
lastig:
lestig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
lèstəch (Q095p Maastricht),
léstig (Q095p Maastricht),
ook materiaal znd 30, 02
lestəg (Q095p Maastricht),
ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
lèstig (Q095p Maastricht),
moeilijk:
meujelik (Q095p Maastricht),
meujeluk (Q095p Maastricht),
meujələk (Q095p Maastricht),
zwaar:
zwoer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [ZND 01 (1922)] || lastig, last bezorgend, hinder veroorzakend || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
doerak:
doerak (Q095p Maastricht),
dwinger:
dwinger (Q095p Maastricht),
koetie:
koetie (Q095p Maastricht),
kreng:
kring (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lastig kind:
lestig keend (Q095p Maastricht),
ə lèèstich keent (Q095p Maastricht),
lastig mirakel:
lestig merakel (Q095p Maastricht),
lastig portret:
lestig portrait (Q095p Maastricht),
nest:
nès (Q095p Maastricht),
ə nis (Q095p Maastricht)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
ambeteren (< fr.):
ambèttere (Q095p Maastricht),
jemeren:
jiemere (Q095p Maastricht),
klieren:
kliere (Q095p Maastricht),
klieren (Q095p Maastricht),
klīērə (Q095p Maastricht),
klierig zijn:
kleeretig (Q095p Maastricht),
klierig (Q095p Maastricht),
knoteren:
knotere (Q095p Maastricht),
lastig zijn:
lestig zien (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
lèstig zien (Q095p Maastricht),
plagen:
plaoge (Q095p Maastricht),
plaogə (Q095p Maastricht),
tergen:
tergen (Q095p Maastricht),
treiteren:
treitere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vervelen:
īēməs vərveelə (Q095p Maastricht),
vervele (Q095p Maastricht),
vervelend zijn:
verveelənt zien (Q095p Maastricht)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hindere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
hinderre (Q095p Maastricht),
hīndərə (Q095p Maastricht),
ophouden:
ophawwə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pesten:
peste (Q095p Maastricht),
plagen:
plaoge (Q095p Maastricht),
plaogə (Q095p Maastricht),
storen:
steurə (Q095p Maastricht),
sture (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stuure (Q095p Maastricht),
stūūrə (Q095p Maastricht)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|