22649 |
lemen knikker |
kanneklits:
kanəklets (Q095p Maastricht),
/
kanneklits (leem) (Q095p Maastricht)
|
/ [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19535 |
lemmer |
het scherp:
sjèrrep (Q095p Maastricht),
lemmet:
lèmmet (Q095p Maastricht)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
leͅndə (Q095p Maastricht),
li.ndə (Q095p Maastricht),
lèènde (Q095p Maastricht),
Mv.
linder (Q095p Maastricht)
|
lendenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21503 |
lenen |
lenen:
līenə (Q095p Maastricht)
|
leenen [ZND m]
III-3-1
|
25627 |
leng |
knets:
knɛtš (Q095p Maastricht),
leng:
lɛŋ (Q095p Maastricht)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
28934 |
lengte |
lengte:
lęŋdǝ (Q095p Maastricht)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
17558 |
lenig |
handig:
hendig (Q095p Maastricht),
lenig:
lenig (Q095p Maastricht),
slap:
slap (Q095p Maastricht),
soepel:
soepel (Q095p Maastricht)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
de lènte (Q095p Maastricht),
lente (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ps. omgespeld volgens IPA.
lɛntə (Q095p Maastricht),
voorjaar:
veurjaor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vroegjaar:
vreugjaor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
lente [DC 39 (1965)], [ZND 30 (1939)] || voorjaar, lente
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
doerak:
doeràk (Q095p Maastricht),
doortrapte kerel:
ənə doortràpte keerəl (Q095p Maastricht),
fijne, een -:
fijne (Q095p Maastricht),
filou (fr.):
filoe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
gladakker:
gladdèkker (Q095p Maastricht),
gladjanus:
gladjanus (Q095p Maastricht),
schlaue, een - (< du.):
ənə sjlouwə (Q095p Maastricht),
slimme duivel:
slumme duuvel (Q095p Maastricht),
smeerlap:
smeerlap (Q095p Maastricht),
voyou (fr.):
een vajou (Q095p Maastricht),
vajoe (Q095p Maastricht)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leepel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lepel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
lē.pəl (Q095p Maastricht),
lēpel (Q095p Maastricht),
Verklw. lepelke In d¯n hiemel ete ze riestepap mèt zèllevere lepelkes
lepel (Q095p Maastricht)
|
lepel [DC 35 (1963)], [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|