19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprēͅi̯ (Q095p Maastricht),
bèdspreijj (Q095p Maastricht),
sprei:
¯n ziij spreij laog euver ¯¯t bèd
spreij (Q095p Maastricht)
|
bedsprei [RND] || sprei
III-2-1
|
26340 |
beek |
de jeker:
dǝ jē.kǝr (Q095p Maastricht),
dǝn ē.kǝr (Q095p Maastricht)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
24426 |
beekprik |
windel:
windel (Q095p Maastricht),
Endepols
windel (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
windəl (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22837 |
beeld |
beeld:
be:jlt (Q095p Maastricht),
bēld (Q095p Maastricht)
|
Beeld. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
bēlthawər (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Ss. sub beeld.
beeldhouwer (Q095p Maastricht)
|
[Beeldhouwer]. || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (Q095p Maastricht),
koͅp (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Sub kruis: Kruus (gwl. kop) of mäönt.
kop (Q095p Maastricht),
Sub munt: in de zegsw. kop of mäönt (goje): kruis of munt.
kop (Q095p Maastricht),
kruis:
Kruus (gwl. kop) of mäönt.
kruus (Q095p Maastricht)
|
[Kruis]. || d) Muntteken. || De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] || Kruis: d) Muntteken.
III-3-2
|
17771 |
been |
been:
bè-in (Q095p Maastricht),
bɛj:n (Q095p Maastricht)
|
been [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (Q095p Maastricht),
knook:
kneuk (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
knook (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bērǝklau̯ (Q095p Maastricht)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest van een vent:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
⁄n bies vaan ⁄ne vént (Q095p Maastricht),
beestachtig:
bīēsèèchtich (Q095p Maastricht),
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
biesechtig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
beestig:
biestig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
biestig (Q095p Maastricht),
doortrapte ploert:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
door trapte ploert (Q095p Maastricht),
sadist:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
sadis (Q095p Maastricht),
slecht:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
slech (Q095p Maastricht),
smeerlap:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
sjmeerlap (Q095p Maastricht),
wie een beest:
wie en bies (Q095p Maastricht)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|