e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedsprei bedsprei: beͅtsprēͅi̯ (Maastricht), bèdspreijj (Maastricht), sprei: ¯n ziij spreij laog euver ¯¯t bèd  spreij (Maastricht) bedsprei [RND] || sprei III-2-1
beek de jeker: dǝ jē.kǝr (Maastricht), dǝn ē.kǝr (Maastricht) [Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld] II-3
beekprik windel: windel (Maastricht), Endepols  windel (Maastricht), WBD/WLD  windəl (Maastricht) Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)] III-4-2
beeld beeld: be:jlt (Maastricht), bēld (Maastricht) Beeld. [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-2
beeldhouwer beeldhouwer: bēlthawər (Maastricht, ... ), Ss. sub beeld.  beeldhouwer (Maastricht) [Beeldhouwer]. || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)] III-3-2
beeldzijde van een geldstuk kop: kop (Maastricht), koͅp (Maastricht, ... ), Sub kruis: Kruus (gwl. kop) of mäönt.  kop (Maastricht), Sub munt: in de zegsw. kop of mäönt (goje): kruis of munt.  kop (Maastricht), kruis: Kruus (gwl. kop) of mäönt.  kruus (Maastricht) [Kruis]. || d) Muntteken. || De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] || Kruis: d) Muntteken. III-3-2
been been: bè-in (Maastricht), bɛj:n (Maastricht) been [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1
been, beenderen been: bein (Maastricht), knook: kneuk (Maastricht, ... ), knook (Maastricht, ... ) beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1
beervoetigheid (het heeft/staat) bereklauw: bērǝklau̯ (Maastricht) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9
beestachtig persoon; beestachtig beest van een vent: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  ⁄n bies vaan ⁄ne vént (Maastricht), beestachtig: bīēsèèchtich (Maastricht), vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  biesechtig (Maastricht, ... ), beestig: biestig (Maastricht, ... ), vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  biestig (Maastricht), doortrapte ploert: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  door trapte ploert (Maastricht), sadist: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  sadis (Maastricht), slecht: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  slech (Maastricht), smeerlap: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  sjmeerlap (Maastricht), wie een beest: wie en bies (Maastricht) met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)] III-1-4