22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e beelt vaan malleber (Q095p Maastricht),
e maleber beeld (Q095p Maastricht),
e mallebere beeld (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
e marmer beeld (Q095p Maastricht),
e marmere beei̯ld (Q095p Maastricht),
e marmere beeld (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
e marremer beelt (Q095p Maastricht),
mallebere beeld (Q095p Maastricht),
u ma.rme:re bee.ld (Q095p Maastricht),
⁄n marmere beeld (Q095p Maastricht),
(tegenwoordig onzuiver).
marmere beeld (Q095p Maastricht),
zie bijlage:
mallebere beeld (Q095p Maastricht)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19589 |
marmiet, koperen ketel |
marmiet:
marmite (Q095p Maastricht),
de hèl woord veurgestèld door ¯ne ketel of wie Georges ze neumde, de marremiet De bojem van d¯n Eker laog vol marmitte
marremiet (Q095p Maastricht)
|
ketel
III-2-1
|
21850 |
mars (wbd) |
hot (<fr.):
hot (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Van Dale: II. hot (<fr.), (gew.) rugkorf, draagkorf (m.n. voor hanen).
hotte (Q095p Maastricht),
korf:
körrəf (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
marchand (fr.):
marsjang (Q095p Maastricht),
mars:
mars (Q095p Maastricht),
marskramer:
marskriemer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
marskriemər (Q095p Maastricht)
|
de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24350 |
marter |
eekhoorntje:
WBD/WLD
eekheurənsjə (Q095p Maastricht),
fret:
ideosyncr.
fret (Q095p Maastricht),
WLD als u de gecultiveerde munzing bedoelt die voor de jacht op konijnen gebruikt wordt
fret (Q095p Maastricht),
marter:
marter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
martər (Q095p Maastricht),
Endepols
marter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ideosyncr.
marter (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
martər (Q095p Maastricht),
màrtər (Q095p Maastricht),
wezel:
Endepols
wezel (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
maske (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
maskə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ook voor persoon die gemaskerd is
maskə (Q095p Maastricht),
mombakkes:
moͅmbakəs (Q095p Maastricht),
Mombakkes: mom(me)bakkes.
mom(me)bakkes: mombakkes (Q095p Maastricht),
mommebakkes:
Mombakkes: mom(me)bakkes.
mom(me)bakkes: mommebakkes (Q095p Maastricht)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || Masker. [ZND 01 (1922)] || Masker: a) masker, mombakkes. || Mombakkes: zonderling masker.
III-3-2
|
30093 |
massieve muur |
volle muur:
vǫlǝ [muur] (Q095p Maastricht)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
aoftrekke (Q095p Maastricht),
aoftrèkke (Q095p Maastricht),
ziech aoftrēkkə (Q095p Maastricht),
aftrekken:
aoftrekke (Q095p Maastricht),
aoftrèkke (Q095p Maastricht),
zich aftrekken:
ziech aoftrēkkə (Q095p Maastricht)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zixtǝnhǭk (Q095p Maastricht)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
matras (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
metras (Q095p Maastricht),
Verklw. matreske ¯n struje matras: met stro gevuld ¯n springvere matras Dao laog e zach matreske in e weegske blaank en teer matras-partaer: op de grond slapen
matras (Q095p Maastricht),
strozak:
struuzak (Q095p Maastricht),
(van stro)
struuzak (Q095p Maastricht),
verenzak:
(van veren)
verezak (Q095p Maastricht)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)] || matras
III-2-1
|
31475 |
matrijs, stampvorm |
vormer:
vø̜rǝmǝr (Q095p Maastricht)
|
Een uitgeholde ijzeren vorm die dient om samen met de stamper een bepaalde vorm te geven aan een metalen plaat. De matrijs ligt daarbij onder het werkstuk. Zie ook afb. 166 en het volgende lemma. [N 33, 275]
II-11
|