25665 |
mouterij |
mouterij:
mouterij (Q095p Maastricht),
mājtǝręj (Q095p Maastricht),
moutfabriek:
mājtfǝbrek (Q095p Maastricht)
|
Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.]
II-2
|
25669 |
moutmand |
moutkorf:
mājtkø̜rf (Q095p Maastricht)
|
De mand waarmee het mout in de mouterij wordt vervoerd. De mand is soms van wieltjes (L 318) en een lier (L 210, L 331) voorzien waardoor het transport wordt vergemakkelijkt. Een "witsen mand" (L 377) kan ongeveer 30 kg. mout bevatten. [N35, 25]
II-2
|
25707 |
moutmeel |
moutmeel:
moutmeel (Q095p Maastricht),
spik:
spek (Q095p Maastricht)
|
Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.]
II-2
|
25706 |
moutmolen |
moutmolen:
mājtmø̄lǝ (Q095p Maastricht)
|
De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.]
II-2
|
25686 |
moutschop |
moutschup:
mājtšø̜p (Q095p Maastricht),
schop:
schop (Q095p Maastricht)
|
De holle, houten schop met een lange steel die wordt gehanteerd om het kiemende graan te keren. In L 210 wordt de schop ook op de eest gebruik. Zie afb. 2. [N 35, 22; N 35, 11; monogr.]
II-2
|
25681 |
moutvloer |
kiemvloer:
kiemvloer (Q095p Maastricht),
moutvloer:
mājtvlūr (Q095p Maastricht)
|
De vloer waarop het geweekte brouwgraan tot ontkieming komen. [N 35, 3; N 35, 23; monogr.]
II-2
|
25698 |
moutzolder, vooreest |
bovenste eest:
bø̄vǝnstǝ ɛsdǝ (Q095p Maastricht)
|
De plaats waar de gekiemde gerst door de wind wordt gedroogd. De invullers uit L 210 en Q 95 merken hierbij op dat dit gebeurt op de bovenste eest, terwijl het "eesten" in de onderste eest geschiedt. Volgens Claessen (pag. 2. 8) bestaat de droogoven uit twee of drie ruimten boven elkaar, waarbij de bovenste eest, de vooreest, als (vóór)droogruimte gebruikt wordt omdat daar de temperatuur het laagst is. Ook de zegsman uit Q 99 vermeldt dat het vooreesten op de eerste verdieping gebeurt. In P 180 droogt men de gerst met warme wind. Zie ook de semantische toelichtingen bij de lemmata ''drogen, vooreesten'', ''eesten'' en ''eest''. [N 35, 4; S 8; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hǭzǝsprøŋk (Q095p Maastricht),
mouw:
mo:w (Q095p Maastricht),
mouw (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
mǫw (Q095p Maastricht)
|
de mouw [N 59 (1973)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] || mouw: eig. kleedgedeelte dat de armen bedekt
I-9, II-7, III-1-3
|
29063 |
mouwkop |
kop:
kop (Q095p Maastricht)
|
Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128]
II-7
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
boordje:
bōrtjǝ (Q095p Maastricht),
manchet:
manšęt (Q095p Maastricht),
manšɛt (Q095p Maastricht),
opslag:
opslax (Q095p Maastricht),
rand:
rant (Q095p Maastricht)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|