e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riet riet: reet (Maastricht, ... ), -  reet (Maastricht, ... ), Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  reet (Maastricht), WLD  reet (Maastricht, ... ), rēēt (Maastricht) riet || riet (bekende grassoort) || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)] || riet (Phragmites communis Trin.) [DC 60a (1985)] || stengel, rietstok III-4-3
rietgors rietgors: reetgor (Maastricht), reetgor(sj) (Maastricht) rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)] III-4-1
rietmatten matten: matǝ (Maastricht), rieten matten: rī̄tǝ matǝ (Maastricht) Riet- of stromatten om de hagen te beschermen tegen regen. [N 98, 108; monogr.; L 26, 10 add.] II-8
rietzanger rietzanger: reetzänger (Maastricht), reetzènger (Maastricht) rietzanger || rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)] III-4-1
rij van de bovenste laag zij: ze̜i̯ (Maastricht) Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.] I-4
rij, wiers rug: rug (Maastricht) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijbroek: rijbrook (Maastricht, ... ) een rijbroek [N 59 (1973)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: reije (Maastricht), rij-jə (Maastricht), rije (Maastricht), rijje (Maastricht, ... ), rijjə (Maastricht, ... ), rijə (Maastricht), rèijə (Maastricht), rééjə (Maastricht), varen: vare (Maastricht, ... ), vààrə (Maastricht), váárə (Maastricht) rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m] || zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijgen driegen: dręjgǝ (Maastricht), trochelen: trōǝxǝlǝ (Maastricht), trǭxǝlǝ (Maastricht) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren trochelgaren: trǭxǝlgārǝ (Maastricht) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7