e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaften schaften: schaffe (Maastricht), sjafte (Maastricht, ... ), sjaftə (Maastricht, ... ), sjàftə (Maastricht, ... ), šaftǝ (Maastricht), (sjàfd\\ - g\\sjàf).  sjàftə (Maastricht) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.] II-8, III-3-1
schaftlokaal barak: brak (Maastricht), keet: kēt (Maastricht), schaftlokaal: šaflokāl (Maastricht), schoftkeet: šǫfkšt (Maastricht) Houten gebouwtje waar de arbeiders bij de kleiput naderhand de schafttijd konden doorbrengen. [N 98, 11; monogr.] II-8
schafttijd schafttijd: sjaftied (Maastricht, ... ), šaftit (Maastricht) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjan (Maastricht, ... ), tezənšan (Maastricht) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] || schande, staat van oneer || t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-1-4, III-3-3
schapenhorzel mispel: mispel (Maastricht) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Maastricht) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnierbeitel fitsbeitel: fets˱bęjtǝl (Maastricht) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharrelen scharren: šārǝ (Maastricht), schravelen: šrāvǝlǝ (Maastricht) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen bescheuren: besjuire (Maastricht), bescheuren van het lachen: is ook n maastrichtse uitdrukking.  bescheure vaan ⁄t lache (Maastricht), kapot lachen: kepot lachen (Maastricht), schateren: sjatere (Maastricht), zich bescheuren: zich besjeure (Maastricht) bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schateren, luidkeels lachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schatten schatten: schatte (Maastricht, ... ), sjatte (Maastricht, ... ), sjattə (Maastricht), sjette (Maastricht, ... ), sjàttə (Maastricht), sjéttə (Maastricht), schtzen (du.): sjetse (Maastricht) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1