21092 |
schaften |
schaften:
schaffe (Q095p Maastricht),
sjafte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjaftə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjàftə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
šaftǝ (Q095p Maastricht),
(sjàfd\\ - g\\sjàf).
sjàftə (Q095p Maastricht)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.]
II-8, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
barak:
brak (Q095p Maastricht),
keet:
kēt (Q095p Maastricht),
schaftlokaal:
šaflokāl (Q095p Maastricht),
schoftkeet:
šǫfkšt (Q095p Maastricht)
|
Houten gebouwtje waar de arbeiders bij de kleiput naderhand de schafttijd konden doorbrengen. [N 98, 11; monogr.]
II-8
|
21483 |
schafttijd |
schafttijd:
sjaftied (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
šaftit (Q095p Maastricht)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjan (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
tezənšan (Q095p Maastricht)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] || schande, staat van oneer || t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-1-4, III-3-3
|
24465 |
schapenhorzel |
mispel:
mispel (Q095p Maastricht)
|
schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q095p Maastricht)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsbeitel:
fets˱bęjtǝl (Q095p Maastricht)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šārǝ (Q095p Maastricht),
schravelen:
šrāvǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
bescheuren:
besjuire (Q095p Maastricht),
bescheuren van het lachen:
is ook n maastrichtse uitdrukking.
bescheure vaan ⁄t lache (Q095p Maastricht),
kapot lachen:
kepot lachen (Q095p Maastricht),
schateren:
sjatere (Q095p Maastricht),
zich bescheuren:
zich besjeure (Q095p Maastricht)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schateren, luidkeels lachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
21432 |
schatten |
schatten:
schatte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjatte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjattə (Q095p Maastricht),
sjette (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjàttə (Q095p Maastricht),
sjéttə (Q095p Maastricht),
schtzen (du.):
sjetse (Q095p Maastricht)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|