e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaven schaven: šǭvǝ (Maastricht) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaver klaarmaker: klǭrmēkǝr (Maastricht  [(afwerker van gegoten artikelen)]  ), repasseerder: repasērdǝr (Maastricht), rǝpasērdǝr (Maastricht) Arbeider, die de aardewerkprodukten in droge, ongebakken toestand afwerkt. Tot zijn werkzaamheden behoren onder meer het schaven, zuiveren en opmaken van de voorwerpen. [N 49, 37b; monogr.] II-8
schede fluit: fluit (Maastricht), kut: kut (Maastricht, ... ), mus: mösj (Maastricht), pruim: pruim (Maastricht), schede: schede (Maastricht), De sabel in de sjeij steke oet de sjeij trèkke  sjeij (Maastricht), schee: sjeij ? (Maastricht), sneetje: sneike (Maastricht), totsel: totsel (Maastricht), vagina: vagina (Maastricht) schede || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1, III-2-1
schede van de koe lijf: līf (Maastricht) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: scheif (Maastricht), scheit (Maastricht), sjeif (Maastricht, ... ), sjēēf (Maastricht), sjè͂f (Maastricht), sjijf (Maastricht), sjèèf (Maastricht), sjééf (Maastricht), schuin: sjuin (Maastricht), schuins: schuins (Maastricht), sjuins (Maastricht, ... ), sjūīns (Maastricht), uit de schraam: oet de sjraom (Maastricht) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): šē.l (Maastricht), šēl (Maastricht) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m] III-1-1
scheel zien loensen: loense (Maastricht), scheel kijken: sjeel kieke (Maastricht), scheel loeren: sjeel loerə (Maastricht), scheel tonen: sjeele töne (Maastricht), scheel zien: sjeel zien (Maastricht) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: sjeēn (Maastricht), sje͂e͂n (Maastricht), šen (Maastricht), šēn (Maastricht, ... ) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjeepke (Maastricht, ... ), wierookscheepje: wieouksjeepke (Maastricht), wierooksscheepje: (wierouks)sjeepke (Maastricht) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheerapparaat: electries sjeerapperaat (Maastricht, ... ), elektries sjeerapperaat (Maastricht) Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)] III-1-3