e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheerborstel scheerkwast: sjeerkwast (Maastricht) scheerkwast III-1-3
scheergerief scheergereedschap: sjeergereidsjap (Maastricht) scheergereedschap III-1-3
scheermes scheermes: scheermets (Maastricht), sjeermets (Maastricht, ... ), sjeermēēts (Maastricht), sjeermēts (Maastricht), sjeermèts (Maastricht, ... ), sjeertmets (Maastricht), sjurmets (Maastricht), ə šērmets (Maastricht) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Maastricht) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheiplank meelschuif: mē̜.lšø̜jf (Maastricht) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3
schelden, schimpen afgeven: aofgeevə (Maastricht), buffelen: vgl. Maastricht Wb. (pag. 56): buffelen, a) eten, schransen, schrokken; - b) schelden, mopperen inz. in de ss. oetbuffele uitkafferen, de huid volschelden, razen en tieren.  buffele (Maastricht), chicaneren (<fr.): Van Dale: chicaneren (&lt;Fr.), gezochte bezwaren opwerpen; vitten, het iem. lastig maken, zaniken.  sjikanere (Maastricht), get aanmerken: aonmérrəkə (Maastricht), lagen: leege (Maastricht), schampen: sjampe (Maastricht), sjampə (Maastricht), sjàm.pə (Maastricht), sjàmpə (Maastricht), schelden: sjelle (Maastricht, ... ), schimpen: sjimpe (Maastricht, ... ), schimpscheut (zn.): Van Dale: schimpscheut, honend, indirect verwijt, hatelijke toespeling: iemand schimpscheuten geven.  sjimp sjeut (Maastricht) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)] || schelden, krenkende woorden uitspreken || schimpen, honende woorden spreken || vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)] III-1-4
schelm brigand: bregang (Maastricht), brigander: bregander (Maastricht), grapjas: grapjas (Maastricht), kluiver: kluiver (Maastricht, ... ), kluivər (Maastricht), kwajong: koejong (Maastricht, ... ), kwibus: kwibus (Maastricht), schelm: schelm (Maastricht), sjelm (Maastricht, ... ), schooier: sjojer (Maastricht), strabander: strebender (Maastricht) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm [DC 11] III-1-4
schelpkalk schelpkalk: sxęlǝpkalǝk (Maastricht), schulpkalk: sxø̜lǝpkalǝk (Maastricht) Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a] II-9
scheluw rouw: rǫw (Maastricht), scheel: šēl (Maastricht), windscheef: wentšęjf (Maastricht) Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.] II-12
schelvis schelvis: šē‧lvès (Maastricht), Veer höbbe vendaag sjèlvè ¯ne groete sjèlvès  sjèlvès (Maastricht) schelvis [ZND m] III-2-3