e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrikkeljaar schrikkeljaar: sjrikkeljaor (Maastricht), ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers.  šreͅkəljōͅr (Maastricht) Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)] III-3-2
schrikkelmaand schrikkelmaand: sjrikkelmaond (Maastricht) Schrikkelmaand: februari. III-3-2
schrikken dood schrikken: doet sjrikkə (Maastricht), rijzelen: riezele (Maastricht), schrikken: schrikke (Maastricht, ... ), sjrik.kə (Maastricht), sjrikke (Maastricht, ... ), sjrikkə (Maastricht, ... ), van schrik bevangen: vaan sjrik bevaange (Maastricht), verschieten: vaan angs vərsjeetə (Maastricht), versjeete (Maastricht, ... ), verschrikken: versjrikke (Maastricht, ... ), vərsjrikkə (Maastricht, ... ), zich verschrikken: ziech versjrikke (Maastricht, ... ) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)] III-1-4
schrobben de stoep poetsen: of straot  de stòp pòtse (Maastricht), de stoep schrobben: de stŏp schrŏbbe (Maastricht), of straot  de stòpsjròbbe (Maastricht), de straat poetsen: st‹p of ~  straot pōͅtse (Maastricht), poetsen: pōͅtsə (Maastricht), pŏtse (Maastricht), pótse (Maastricht), de o klank is lastig aan te geven.  potse (Maastricht), schrobben: sjrŏbe (Maastricht), sjróbbe (Maastricht), šrōͅbə (Maastricht), De maag sjróbde de gaank mèt ¯ne zeipluter  sjróbbe (Maastricht) reinigen met water en bezem || schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobborstel: schrobbeurstel (Maastricht), sjròbbeurstel (Maastricht), sjróbbeurstel (Maastricht, ... ), Mèt ummer, dweil en sjróbbeurstel gewaopend, begós ze aon de gaank  sjróbbeurstel (Maastricht), Zie tekening:3 (rechts) met korte stugge haren  sjròbbeurstel (Maastricht) bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || luiwagen || schrobborstel III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag schrobzeeg: šrop˲zēx (Maastricht), sleutelzeeg: slø̄tǝlzēx (Maastricht) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroden (mout) malen: mǭlǝ (Maastricht), pletten: pletten (Maastricht), schroten: šrōtǝ (Maastricht) Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.] II-2
schroefblok blok: blǫk (Maastricht) Het blok waartussen de bodemstokken geklemd worden. Het bestaat uit twee tegenelkaar geschroefde balken, die in Sint-Truiden (P 176) klemmen (klɛmǝ) en in Tessenderlo (K 353) boombalken (bōmbalǝkǝn) worden genoemd. Zie ook afb. 281.' [N 40, 79] II-12
schroefdraad schroefdraad: šrǫwf˱drǭt (Maastricht) De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11
schroeien snerken: sjnörken (Maastricht), snērəkə (Maastricht), snēͅrəkə (Maastricht), snèrreke (Maastricht), (van stof)  snurreke (Maastricht), verbranden: verbrand (Maastricht), versnerken: versnörreke (Maastricht), Pas op, de versnèrreks d¯n brook  versnèrreke (Maastricht) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] || verschroeien even aan de oppervlakte III-2-1