33550 |
sla, algemeen |
krop:
krop (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kropsalade:
kropslaoj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
salade:
slaoj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sloai (Q095p Maastricht),
sloaj (Q095p Maastricht)
|
[DC 11 (1942)] [ZND m]Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)] || krop sla [ZND m] || kropsla
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
houw dich öm dien oere (Q095p Maastricht),
houw diech um den oere (Q095p Maastricht),
hŏŭwə (Q095p Maastricht),
hòuw dí:ch ùm dən ōērə (Q095p Maastricht),
slaan:
bond ɛm blōw gəslāgə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sloon (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
slôôn (Q095p Maastricht)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
rust:
rös (Q095p Maastricht),
slaap:
slaop (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
slaop hubbə (Q095p Maastricht)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
kolbloem:
kolblomme (Q095p Maastricht),
papaver:
papaver (Q095p Maastricht)
|
papaver || Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
Mopperentere trok heer nao z¯n slaopkamer
slaopkamer (Q095p Maastricht)
|
slaapkamer
III-2-1
|
18596 |
slaapmuts |
pietermuts:
Zie ook afb. p. 318.
pietermöts (Q095p Maastricht),
slaapmuts:
slaopmuts (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slaopmöts (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
[pietermöts*]: slaapmuts || slaapmuts || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavetje:
cf. VD s.v. "bavetje (gew.) slabbetje
bavètsje (Q095p Maastricht),
neusdoek:
nēūsdook (Q095p Maastricht),
slab:
slab (Q095p Maastricht),
slabberlapje:
slabberlebke (Q095p Maastricht),
slabberlepke (Q095p Maastricht),
slabbermoos:
cf. WNT s.v. "moos - moze"1. (moer, slijk, modder; ook wel vuiligheid in het algemeen)
slabbermoos (Q095p Maastricht),
slabbertje:
slabberke (Q095p Maastricht),
cf. VD s.v. "slabberen"(gew.) morsen met eten en drinken
slabberke (Q095p Maastricht),
zeverlapje:
e zeiverlepke (Q095p Maastricht),
zeiverlepke (Q095p Maastricht),
zeiverlepke, zééverlèpke (Q095p Maastricht),
zeiverlèpke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bil (Q095p Maastricht)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25407 |
slachtbrug |
slachtberrie:
slaxbɛri (Q095p Maastricht)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
geslacht:
gǝslax (Q095p Maastricht),
slachten:
slaxtǝ (Q095p Maastricht)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|