e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strik [wld ii.10, p. 27] kokarde (<fr.): [WNT: kokarde. Uit fr. cocarde. 1) Onderscheidingsteken, gewoonlijk in de vorm van een strik, rozet of (thans bij militairen) een ovale knop, in de nationale, partij- of familiekleuren, gedragen aan het hoofddeksel als nationale of partijleus, als teeken van dienstbaarheid, of (zooals vaak bij koetsiers en derg.) alleen als versiersel.]  kokard (Maastricht) kokarde: hoed-, mutsstrikje III-1-3
stro struu: stry (Maastricht) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stro binden opbinden: ǫp˱bindǝ (Maastricht) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
strobloem immortelle: immortelle (Maastricht) strobloem III-2-1
stroef lastig: lestig (Maastricht), ongemakkelijk: óngemeekelik (Maastricht), sleeuw: sjlie (Maastricht), slie (Maastricht), sjlie tan  sjlie (Maastricht), slie tan  slie (Maastricht), stolz (du.): sjtools (Maastricht), stroef: stroef (Maastricht, ... ), stug: stug (Maastricht), stuur: Van Dale: III. stuur, (gew.) stuurs.  stoer (Maastricht), teruggetrokken: terukgetrokke (Maastricht), zuur: zoer (Maastricht, ... ) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || stroef [DC 26 (1954)] III-2-3, III-3-1
strohalm spiertje: spīrkǝ (Maastricht), strootje: strukǝ (Maastricht) In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13] I-4
strompelend lopen bij het aantrekken schachelen: šaxǝlǝ (Maastricht) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk van de knotwilg boks: eigen spellingsysteem  boks (Maastricht), stronk: Endepols  stronk (Maastricht), WBD/WLD  strōōnk (Maastricht), WLD  sjtroonk (Maastricht), vitsenboom: ?  witsejeboum - hout (Maastricht) Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)] III-4-3
stronk, boomstronk stobbe: stobǝ (Maastricht), stronk: stroŋk (Maastricht), vot: vot (Maastricht) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten koolstengeltje: kuulstengelkes (Maastricht), stronk: stroonk (Maastricht), eigen spellingsysteem  sjtronk (Maastricht), Endepols  stronk (Maastricht), stroonk (Maastricht), strónk (Maastricht, ... ), WBD/WLD  stroonk (Maastricht, ... ), strōōnk (Maastricht), WLD  stroonk (Maastricht, ... ), strōōn-k (Maastricht), stronkel: strunkel (Maastricht, ... ), struunkel (Maastricht) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] || stronk inz. koolstronk I-7