24764 |
struikhei |
bezemenhei:
WLD
besseme hij (Q095p Maastricht)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21729 |
struikrover |
bandiet:
bandiet (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
struikrover:
stroekrover (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
stroekruiver (Q095p Maastricht),
stroekruivər (Q095p Maastricht),
stroekröver (Q095p Maastricht),
strōēkrouvər (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
strōēkruijvər (Q095p Maastricht)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
krop:
krop (Q095p Maastricht),
struma:
struma (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
struuma (Q095p Maastricht)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
plekker:
plɛkǝr (Q095p Maastricht)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stubmeel:
stø̜b[meel] (Q095p Maastricht)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
25138 |
stuifsneeuw |
fijne sneeuw:
fijne snie (Q095p Maastricht),
fɛinəsni (Q095p Maastricht),
glinstersneeuw:
glinster snie (Q095p Maastricht),
grote vlokken:
groete flokke (Q095p Maastricht),
jaagsneeuw:
jachsnie (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
poeder:
poejer (Q095p Maastricht),
poedersneeuw:
poeiersnie (Q095p Maastricht),
sneeuw als stubsuiker:
schnie wie stöpsòkker (Q095p Maastricht)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
drijfzand:
driefzand (Q095p Maastricht),
fijn zand:
fien zand (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
heel fijn zand:
hiel fien zānt (Q095p Maastricht),
stofzand:
stöjfzànt (Q095p Maastricht),
stub:
stöb (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stubzand:
stöbzānd (Q095p Maastricht),
stöpzand (Q095p Maastricht)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31286 |
stuikblok |
stuikblok:
stuk˱blǫk (Q095p Maastricht)
|
Een zwaar stuk gietijzer of een oud aambeeld dat in de grond verzonken is en waar men zware werkstukken op laat vallen om ze te stuiken. Zie ook het lemma "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 285]
II-11
|
22362 |
stuiken |
fletsen:
Hijj waoren rs die späölde fletse in e kuilke oppe straot.
fletse (Q095p Maastricht),
kuiltjescharren:
køͅjlkə sjārə (Q095p Maastricht),
kuiltjeschieten:
Sub II. huif: kuilke sjete of stoete (z. kuil).
kuilke sjete (Q095p Maastricht),
kuiltjestoten:
Sub II. huif: kuilke sjete of stoete (z. kuil).
kuilke stoete (Q095p Maastricht),
scharren:
scharen (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjaaren (Q095p Maastricht),
sjare (Q095p Maastricht),
sjārə (Q095p Maastricht),
voor meisjes
sjaren (Q095p Maastricht),
stuiken:
stukǝ (Q095p Maastricht),
stuiten:
Sub fletse. Hijj waoren rs die späölde fletse in e kuilke oppe straot.
stoete (Q095p Maastricht)
|
Fletsen: c) knikkerspel, ook stoete genoemd. || Het op de juiste plaats gloeiend gemaakte werkstuk in de lengte samendrukken ten einde de gloeiende plaats korter en dikker te maken. Het stuiken kan op het aambeeld met behulp van hamerslagen worden gedaan. Ook door het werkstuk tegen of op het aambeeld of het stuikblok te stoten of te laten vallen, kan men de doorsnede ervan vergroten. Zie ook het lemma "stuikblok" en "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 55; N 33, 284-285; N 66, 13d; monogr.] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Knikkerspel.
II-11, III-3-2
|
31288 |
stuikmachine |
stuikmachine:
stukmǝšin (Q095p Maastricht)
|
Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253]
II-11
|