e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tros vruchten rits: WLD  ris (Maastricht), rits (Maastricht), ritsel: ritsəl (Maastricht), tros: tros (Maastricht, ... ), eigen spellingsysteem  tros (Maastricht), Endepols  tros (Maastricht, ... ), WBD/WLD  tros (Maastricht), tròs (Maastricht, ... ), WLD  tros (Maastricht), tròs (Maastricht), təròs (Maastricht), trosje: WLD  tröskə (Maastricht), tweeling: twieling (Maastricht) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] || tros [ZND 32 (1939)] I-7
trossen kwasten: (enk)  kwas (Maastricht) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10
trots fel: fèl (Maastricht), groots: gruuts (Maastricht, ... ), gry(3)̄ts (Maastricht), grüts (Maastricht), groots zijn: gruuts zien (Maastricht, ... ), grootse, een -: gruutsə (Maastricht), grootsig: gruutsəch (Maastricht), keffer: keffer (Maastricht), trots: trots (Maastricht), tròts (Maastricht), tróts (Maastricht, ... ), trotsig: trótsig (Maastricht), verwaand: vərwáánt (Maastricht) fel, trots, ijdel, verwaand || groots [ZND 24 (1937)] || het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || trots || trots, hoogmoedig, fier || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)] III-1-4
trotsheid grootsigheid: gruutsegheid (Maastricht), gruutsigheid (Maastricht, ... ), gruutsəchheit (Maastricht), trotsigheid: tròtsigheit (Maastricht), trótsigheid (Maastricht) het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || trotsheid || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)] III-1-4
trouw trouw: trouw (Maastricht) trouw III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbeukske (Maastricht, ... ), trowbeukske (Maastricht) het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)] III-2-2
trouwen trouwen: trouwe (Maastricht, ... ), trouwen (Maastricht), trouwwə (Maastricht), trouwə (Maastricht, ... ), trowwe (Maastricht, ... ), tròw.wə (Maastricht), tròwwə (Maastricht), trówə (Maastricht), veur də wēt trouwə (Maastricht), veur də wèt trouwə (Maastricht) de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen [ZND m] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
trouwkostuum bruidegom bruidspak: broedspak (Maastricht, ... ), broetspak (Maastricht), brôedspak (Maastricht) bruidspak || het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] III-2-2
trouwpak jacquet (<fr.): jacquet (Maastricht), trouwpak: troowpak (Maastricht), trouwpak (Maastricht, ... ) trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3
trouwring trouwring: trouwerink (Maastricht), trouwringk (Maastricht), trowrink (Maastricht) een trouwring [N 96D (1989)] III-2-2