17824 |
vangen |
vangen:
vaange (Q095p Maastricht),
vāānge (Q095p Maastricht),
vānge (Q095p Maastricht),
vāŋə (Q095p Maastricht),
vâângə (Q095p Maastricht)
|
vangen [DC 02 (1932)], [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
tikker:
tikər (Q095p Maastricht)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
dreng:
Dreng vermoedelijk afl. van dringen.
dreng (Q095p Maastricht)
|
b) Latjes ter afsluiting van een duiventil (Jaspar).
III-3-2
|
34088 |
vangplooi |
vlim:
vlem (Q095p Maastricht)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
18808 |
vanzelfsprekend |
allicht:
alliech (Q095p Maastricht),
àlliech (Q095p Maastricht),
beslist:
beslis (Q095p Maastricht),
logisch:
logisch (Q095p Maastricht),
natuurlijk:
dat is natūrelek (Q095p Maastricht),
naturelik (Q095p Maastricht),
neturelijk (Q095p Maastricht),
netuurelik (Q095p Maastricht),
netuurlek (Q095p Maastricht),
nətuurlək (Q095p Maastricht),
vanzelf:
dat sprik vaanzelləf (Q095p Maastricht),
dat sprik vaanzelləv (Q095p Maastricht),
vaanzellef (Q095p Maastricht),
vanzelfs:
dat sprik vánzellefs (Q095p Maastricht),
wiedes:
wĭĕdəs (Q095p Maastricht),
zeker:
zeker (Q095p Maastricht)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] || natuurlijk, van zelf || vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
vārə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
#NAME?
vārə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
fougre (fr.):
foezjaer (Q095p Maastricht),
varen:
véérn (Q095p Maastricht),
ook
vare (Q095p Maastricht),
Spelling: "fonetisch", alles omgespeld
vārə (Q095p Maastricht),
WLD
vaarə (Q095p Maastricht),
vááre (Q095p Maastricht)
|
Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: varens [N 73 (1975)]
III-4-3
|
34297 |
varken |
kui:
kūi̯ (Q095p Maastricht),
kuus:
kyš (Q095p Maastricht),
kuusje:
kyškǝ (Q095p Maastricht),
varken:
vɛrkǝ (Q095p Maastricht),
vɛrkǝn (Q095p Maastricht),
vɛrǝkǝ (Q095p Maastricht),
vɛ̄rǝkǝ (Q095p Maastricht),
zwijn:
zwęi̯n (Q095p Maastricht)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lø̜i̯pǝr (Q095p Maastricht),
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (Q095p Maastricht),
šø̄tǝliŋ (Q095p Maastricht)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
broeiling:
brø̄.leŋ (Q095p Maastricht),
brø̄i̯leŋ (Q095p Maastricht),
brø̄leŋ (Q095p Maastricht)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|