17907 |
weggrissen |
graaien:
graaje (Q095p Maastricht),
grèjje (Q095p Maastricht),
grijpen:
griepə (Q095p Maastricht),
klauwen:
klawwe (Q095p Maastricht),
ratsen:
ratse (Q095p Maastricht),
ratsə (Q095p Maastricht)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26579 |
wegkappen |
krop uithalen:
krǫp u.thō.lǝ (Q095p Maastricht),
wegkappen:
wɛxkapǝ (Q095p Maastricht)
|
De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204]
II-3
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achteroet goon (Q095p Maastricht),
kwijnen:
kweine (Q095p Maastricht),
kwijne (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wegkwijnen:
wegkweenə (Q095p Maastricht),
wegteren:
wegtere (Q095p Maastricht),
wégteerə (Q095p Maastricht)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
richtingwijzer:
riechtingwijzer (Q095p Maastricht),
schild:
sjeilt (Q095p Maastricht),
wegwijzer:
weegweisər (Q095p Maastricht),
weegwiezer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
weegwiezər (Q095p Maastricht),
weegwijzer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
weegwijzər (Q095p Maastricht),
weegwĭĕzər (Q095p Maastricht),
weegwééjzər (Q095p Maastricht),
wēēchwijzər (Q095p Maastricht)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
ondermelk:
ōndǝrmęlǝk (Q095p Maastricht),
wei:
wēi̯ (Q095p Maastricht),
wē̜i̯ (Q095p Maastricht),
węi̯ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
dwars:
dwēērs (Q095p Maastricht),
niet doen:
neet doen (Q095p Maastricht),
niet willen:
neet welle (Q095p Maastricht),
ongezeglijk:
óngezègkelek (Q095p Maastricht),
weigeraar:
weigereer (Q095p Maastricht),
weigerachtig:
weigerechtig (Q095p Maastricht)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
grasgrond:
grāsgront (Q095p Maastricht),
wei:
węi̯ (Q095p Maastricht),
(mv)
węi̯ǝ (Q095p Maastricht),
weigrond:
węi̯gront (Q095p Maastricht),
weiland:
węi̯lānt (Q095p Maastricht)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25677 |
weken |
weken:
weken (Q095p Maastricht),
węjkǝ (Q095p Maastricht)
|
Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.]
II-2
|
21791 |
welbespraakt / brutaal |
astrant:
Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.
astrant (Q095p Maastricht),
goed muilwerk:
good moelwerrək (Q095p Maastricht)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
astranterik:
Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.
àstràntərik (Q095p Maastricht),
braniemaker:
Van Dale: braniemaker, bluffer.
braniemeker (Q095p Maastricht),
kletsmajoor:
kletsmejoor (Q095p Maastricht),
mondfiat:
moont fîat (Q095p Maastricht),
muiler:
moulər (Q095p Maastricht),
muiljan:
moeljaan (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|