e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zorgen voor bekommerd zijn: bekummerd zien (Maastricht), bekommeren: bekùmmere (Maastricht), bezorgd zijn: bezörrig zien (Maastricht, ... ), bəzörrəch zīēn (Maastricht), bəzörrəg zien (Maastricht), gadeslaan: gaodesloon (Maastricht), loeren naar: loere nao (Maastricht), moeite doen: meute doen (Maastricht), toezicht houden: towzieg hawwə (Maastricht), toezien: touzeen (Maastricht), zorg dragen: zörrig drage (Maastricht), zörrəg draagə veur gēt (Maastricht), zorgen: zörrege (Maastricht) dragen, zorgen || toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] || zorgen, zorg dragen, waken voor III-1-4
zout zout: sai̯t (Maastricht), zaajt (Maastricht, ... ), zait (Maastricht), zâajt (Maastricht) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zoutpot zoutvat: zaajtvaat (Maastricht) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zuchten kuimen: keume (Maastricht), zuchten: zuchten (Maastricht), zöchte (Maastricht, ... ), zöchten (Maastricht) zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuigen: zoege (Maastricht), zoegen (Maastricht), zuiken: sòèke (Maastricht), zoeke (Maastricht, ... ), zōēke (Maastricht) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuigfles fles: de fles geve (Maastricht), də flès (Maastricht), fles (Maastricht), ən flès (Maastricht), fles met lots: fəlès met lótsj (Maastricht), flesje: flèske (Maastricht), lots: loots (Maastricht), lootsj (Maastricht), lotsj (Maastricht), lótsj (Maastricht), lotsfles: lótsjfles (Maastricht), tottel: tottele (Maastricht), tutterfles: tuttərfles (Maastricht) zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2
zuinig nauw: nej (Maastricht), nèj (Maastricht, ... ), zuinig: zuinig (Maastricht, ... ), zuinige tas (zn.): zuinige tès (Maastricht) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1
zuinig zijn <omschr.> niet schijten voor twaalf uur: neet sjietə veur 12 oor (Maastricht) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1
zuiveren zich zuiveren: zich zuiveren (Maastricht) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zult, preskop preskop: gepeersde kop (Maastricht) preskop III-2-3