33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q095p Maastricht)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
knevel:
knīvǝl (Q095p Maastricht)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
24597 |
bosrank |
clematis:
WLD (áá = lang)
kləmáátis (Q095p Maastricht)
|
Bosrank (clematis vitalba). Een 150 tot 500 cm grote klimplant met ten dele houtige stengels, waarbij de bladstelen als ranken dienst doen; de bladeren zijn oneven geveerd, tegenoverstaand, de blaadjes zijn eivormig, tevens gaafrandig of licht gekarteld; [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30284 |
bossing |
bossing:
bǫseŋ (Q095p Maastricht)
|
De schuin afgewerkte kant van het paneel die in de groef van de stijl en de regel sluit. [N 55, 28; monogr.]
II-9
|
25749 |
bostel |
draf:
draf (Q095p Maastricht),
drāf (Q095p Maastricht)
|
De uitgeloogde, niet opgeloste bestanddelen die in de beslag- of klaringskuip achterblijven. [N 35, 48; monogr.]
II-2
|
25750 |
bostel lossen |
draf uitdrijven:
drāf ūtdrivǝ (Q095p Maastricht)
|
De bostel uit de beslagkuip weghalen. Verwijderde men de draf vroeger door middel van een riek of een schop uit de beslagkuip, volgens de invuller uit L 250 pompt men tegenwoordig de draf met behulp van stoom uit de kuip. [N 35, 41]
II-2
|
25745 |
bostelsproeier |
croix écossaise:
croix écossaise (Q095p Maastricht),
schots kruis:
schots kruis (Q095p Maastricht),
šǫts krȳs (Q095p Maastricht)
|
Het werktuig waarmee de niet opgeloste bestanddelen in de beslagkuip worden afgespoeld. Voor het besproeien van de bostel worden verschillende apparaten gebruikt. Zo kent men een "watersproeier" (L 250), "nasproeier" (L 318), "sproeier" (L 318, Q 20) of "waterspuit" (P 180). In Q 32 gebruikt men een "zwemplank", een houten schijf met gaatjes en een enigszins opstaande rand, welke boven de beslagkuip wordt aangebracht. Hierop wordt water gegoten dat zo regelmatig verspreid wordt. Alom gebruikt is echter tegenwoordig het "schots kruis" (L 325, Q 95) of "kruis" (L 325), een sproeitoestel bestaande uit een hydraulisch werktuig dat om een as draait, waaraan twee of vier armen zitten waarin een groot aantal gaatjes is aangebracht. Zie afb. 8. Zie ook het lemma ''nasproeien''. [N 35, 33; N 35, 34a; monogr.]
II-2
|
24769 |
bosviooltje |
bosviool:
WLD
bosfiejoel (Q095p Maastricht),
bosviooltje:
bosfiejuulke (Q095p Maastricht),
viooltje:
WLD
fiuulkes (Q095p Maastricht)
|
Bosviooltje (viola silvestris/canina). De bloemkleur is roodachtig blauw, bij de jonge bloem zeer licht, later donkerder. De spoor is spits, zonder groef en is sterk gekleurd. De bloemblaadjes zijn smal en min of meer naar voren gericht. De steunblaadjes [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q095p Maastricht),
bǫt (Q095p Maastricht),
ongeslepen e bot mets botte sjaarse bot ies: niet glad
bot (Q095p Maastricht)
|
bot || bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3, III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q095p Maastricht),
botter:
botǝr (Q095p Maastricht),
butǝr (Q095p Maastricht)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|