e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brander van een lamp bek: bɛk (Maastricht), brander: brendər (Maastricht) brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brandewien (Maastricht, ... ), bràndewīēn (Maastricht), bràndəwīēn (Maastricht), Franse brandewien veur de kop te wasse Brandewien mèt sókker  brandewien (Maastricht), cognac: franse  coonjac (Maastricht), drupje: dröpke (Maastricht), franse: fraanse (Maastricht), franse (Maastricht), fransə (Maastricht), De kop wasse met get frans  franse (Maastricht) brandewijn || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] || Franse brandewijn III-2-3
brandhout aanmaakhout: aonmaakhout (Maastricht), brand: brant (Maastricht, ... ), brandhout: braandhout (Maastricht, ... ), brandhout (Maastricht, ... ), brààndhout (Maastricht), braandhout kappe Ze verkochte aon de deur braandhout Braandhout veur de hèl  brandhout (Maastricht), kachelhoutjes: kachelhuitsjes (Maastricht), vinkelhout: sprokkelhout  vunkelhout (Maastricht) [ZND 01 (1922)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)] || hout om op te stoken I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie allerheiligste: allerhelligste (Maastricht), brandkast: brandkas (Maastricht), brāndkas (Maastricht), de brandkas (Maastricht), kluis: de kluis (Maastricht), kluis (Maastricht), safe (eng.): de seef (Maastricht), seef (Maastricht) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gēvǝl (Maastricht), brandmuur: brantmūr (Maastricht) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Maastricht), brannietel (Maastricht), brannētǝl (Maastricht), brannītǝl (Maastricht), -  brandnetel (Maastricht), brannietel (Maastricht, ... ), brandnittel: brannitəl (Maastricht), netel: nitǝl (Maastricht), nētǝl (Maastricht), nītǝl (Maastricht), -  nietel (Maastricht), nittel: nitəl (Maastricht) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || brandnetel || brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang ader: aojer (Maastricht), darm: derm (Maastricht, ... ), derrem (Maastricht), dèrrem (Maastricht), slang: sjlang (Maastricht), slang (Maastricht, ... ), slàng (Maastricht), sluik: vgl.Du. Schlauch  sloe.k (Maastricht), sloek (Maastricht, ... ) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: hout, kolen, turf Wie mennig sjöpsel ete, get stokes en e bèd mankeert  stokes (Maastricht) goed om te stoken III-2-1
brasem brasem: brasem (Maastricht), briesem (Maastricht), briesɛm (Maastricht), Endepols  briesem (Maastricht, ... ), WBD/WLD  briesəm (Maastricht), brassem: brasəm (Maastricht), WBD/WLD  brasəm (Maastricht), WBD/WLD ?  brĭĕsəm (Maastricht) brasem [ZND m] || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brassen <omschr.> nergens naar vragen: nörrəgəs nao vraogə (Maastricht), bambocheren (<fr.): bōmbaazjeerə (Maastricht), boemelen: bōēmələ (Maastricht), doorzakken: doorzakke (Maastricht) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1