25446 |
vlees conserveren |
inzouten:
enzātǝ (Q180p Mal),
inzātǝ (Q180p Mal)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlīsku (Q180p Mal)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
moi (Q180p Mal)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmachien:
vlē̜smašīn (Q180p Mal),
vleesmolen:
vlɛsmjølǝ (Q180p Mal)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|
21442 |
vleien |
fletsen:
Hè kan fletsen (Q180p Mal)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
fletser:
fletser (Q180p Mal),
mouwveger:
mauwvèger (Q180p Mal),
oogdienaar:
vgl. WNT: oogendienaar, daarnevens oogdienaar, ... Iemand die eens anders ogen "dient", gehoorzaam is, die een ander naar de oogen ziet, vandaar: vleier.
oogdiener (Q180p Mal)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (Q180p Mal)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
strikje:
strikske (Q180p Mal)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
luis:
laus (Q180p Mal),
vlo:
vlo (Q180p Mal)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlie:
vlee (Q180p Mal)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|