32311 |
definitieve band |
ring:
rēŋk (Q180p Mal)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
24407 |
dekken |
rijden:
(de beer heeft de zeug) gǝrēǝn (Q180p Mal)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksel (Q180p Mal),
deksəl (Q180p Mal),
dèksəl (Q180p Mal),
déksel (Q180p Mal)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q180p Mal)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22087 |
dennennaalden |
dennenjellen:
WNT; geen aanknoping
dennejellen (Q180p Mal)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
deugniet (Q180p Mal)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dør (Q180p Mal)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
18035 |
diarree |
afgang:
ǫfgaŋ (Q180p Mal)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
schelm:
sjelm (Q180p Mal)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bees (Q180p Mal),
ook in ZND 23, 009
bees (Q180p Mal)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|