19288 |
flikflooien |
fletsen:
ook materiaal znd 23, 55
fletsen (Q180p Mal)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flaaim (Q180p Mal)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (Q180p Mal)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
’n floere broek (Q180p Mal)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
34119 |
forsgebouwde koe |
sterke koe:
stɛrkǝ ku (Q180p Mal)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
Ich zo fortuun maoke (Q180p Mal)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
flamboos:
flamboos (Q180p Mal)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
fronjel:
froinnele (Q180p Mal)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
eerste e van hebbe dof
Ve hebbe een Frankriek gezète (Q180p Mal)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frēs (Q180p Mal)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|