31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (Q192p Margraten)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
kuil:
kul (Q192p Margraten)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q192p Margraten),
viŋər (Q192p Margraten)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
vingerlid:
vingerleed (Q192p Margraten)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (Q192p Margraten)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
fiengelieng:
In: Veldeke, jg. 38 (1963), nr. 207, p. 8 - voetnoot 11.
fingelien (Q192p Margraten),
In: Veldeke, jg. 39 (1964), nr. 216/217, p. 107 - voetnoot 34.
fingelien (Q192p Margraten)
|
Viool.
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vla:
(vlaai).
vla (Q192p Margraten)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taartenpom:
tartepom (Q192p Margraten),
toeslag:
toewsjlaag (Q192p Margraten)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvla:
ludderkesvla (Q192p Margraten),
taart:
toert (Q192p Margraten)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
sjpies (Q192p Margraten)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|