32623 |
weke mest verspreiden |
kienen:
klē̜ǝnǝ (Q192p Margraten),
klatsen:
klatšǝ (Q192p Margraten),
slodderen:
šlǫdǝrǝ (Q192p Margraten)
|
Dikke vloeibare mest (drek, gierbezinksel) met een schop of schep over het land uitgooien. Voor de niet vermelde naam van het object van deze handeling zie men het lemma gierbezinksel. Van de opgenomen termen houden de laatste zowel het vervoer als de verspreiding van deze meststof in. [N 11A, 60b; monogr.]
I-1
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (Q192p Margraten),
hø̄k (Q192p Margraten)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
winkbrau (Q192p Margraten)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32633 |
wentelploeg |
akkerploeg:
akǝr[ploeg] (Q192p Margraten),
dobbele melotte:
dǫbǝlǝ milǫt (Q192p Margraten),
melotte:
mil`ǫt (Q192p Margraten),
ploeg met een molen op:
[ploeg] met˱ ǝnǝ myǝlǝ ǫp (Q192p Margraten
[(wentelploeg waarvan de met de voorkar verbonden ploegboom langs een schroef hoger of lager wordt gedraaid door middel van een zwengeltje)]
),
wentelaar:
wɛntǝlē̜r (Q192p Margraten),
wentelploeg:
wɛntǝl[ploeg] (Q192p Margraten)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werek (Q192p Margraten)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (Q192p Margraten)
|
werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
wèèrdeskléjer (Q192p Margraten)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wɛrkə (Q192p Margraten)
|
werken [RND]
III-3-1
|
26297 |
wervel |
wervel:
vęlǝgǝr (Q192p Margraten)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
houwmouw:
hauwmauw (Q192p Margraten),
wervelwind:
wervelwind (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|