18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
baom (Q192p Margraten)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooilok:
[hooi]lō̜k (Q192p Margraten)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
32975 |
zomergraan |
zomergerst:
zōǝmǝrgēǝrš (Q192p Margraten),
zomertarwe:
zōǝmǝrtɛrǝf (Q192p Margraten)
|
Het graangewas dat na de winter wordt gezaaid.
I-4
|
18675 |
zomerkleren |
zomergoed:
zoumergoot (Q192p Margraten)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagskleren:
soondeskléjer (Q192p Margraten)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
jóng (Q192p Margraten)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q192p Margraten)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (Q192p Margraten),
zōēeke (Q192p Margraten)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
zoer (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
de kinder
zuster (Q192p Margraten)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|