e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de eg lichten luchten: løxtǝ (Margraten), opluchten: ǫpløxtǝ (Margraten), ze voert zich: zǝ vōrt ˲zex (Margraten) De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.] I-2
de eg omleggen bij het keren omleggen: ømlęqǝ (Margraten) Bij het keren tilt de voerman de (enkele) eg van achteren met de eglichter op, om ze 180¬∞ om te leggen. Bij het eggen met vollen kan men ruimer keren: men hoeft de eg dan alleen maar om te trekken of van achteren een weinig bij te trekken. [N 11A, 166b; monogr.] I-2
de eg regelen (de eg) stemmen: štømǝ (Margraten), de eegketten langer/korter maken: dǝ ē̜xkętǝ laŋǝr/kǫrtǝr mākǝ (Margraten), op gen kop gaan: ǫp ǝnǝ kǫp ˲gōǝn (Margraten), op gen kop werken: op ǝnǝ kǫp werǝkǝ (Margraten), strijpen maken: štrīpǝ mākǝ (Margraten), zich luchten: zex løxtǝ (Margraten), zich nagaan: zex nǭgōǝn (Margraten), zich nalopen: zex nǭlōpǝ (Margraten) Men kon de eg de gewenste (diep)gang geven, door de lengte van de egketting te wijzigen of door de haak ervan op een ander punt met de eg te verbinden of hem in een andere gleuf van de egkam te zetten. Zo nodig werd de eg verzwaard met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. [N 11A, 158; monogr.] I-2
de evenaar verstellen de pinnetjes in de kram(p) verzetten: dǝ penǝkǝs˱ en dǝr kramp ˲vǝrzętǝ (Margraten), een kram(p) meer geven op het warselen: ǝnǝ kramp mīǝ gēǝvǝ ǫp˱ ǝt wēǝršǝlǝ (Margraten), herschuiven: hɛršȳvǝ (Margraten) Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.] I-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam balken: bɛlǝk (Margraten), egebalken: ē̜gǝbɛlǝk (Margraten), ijzeren roeden: īzǝrǝ rōu̯ǝ (Margraten), ijzeren roes: īzǝrǝ rōs (Margraten) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de hort op? eropuit: d’r op oet zeen (Margraten), jatsen: jatsen (Margraten), op jats: op jats (Margraten), op route (fr.): op roet (Margraten) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de ploeg inzetten (de ploeg) aanzetten: ãnzętǝ (Margraten), (de ploeg) in de voor zetten: en dǝ vǭr zętǝ (Margraten), gaandentère aanzetten: gǭndǝntę̄rǝ ãnzętǝ (Margraten  [(de ploeg bij het keren zonder te stoppen in de nieuwe voor zetten en doorploegen)]  ) Nadat men de wentel- of de keerploeg gedraaid heeft of de voetploeg over de wendakker gesleept heeft, laat men de ploeg weer in de grond schieten om een nieuwe voor te ploegen. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 123a; monogr.] I-1
de ploeg verstellen (de ploeg) zetten: zętǝ (Margraten), (de rol) aflaten: āflǭtǝ (Margraten), (de rol) optrekken: ǫptrękǝ (Margraten), de molen draaien: dǝ myǝlǝ drii̯ǝ (Margraten), de muil vol geven: dǝ mul vǫl gē ̞ǝvǝ (Margraten), enger / wijder zetten: eŋǝr / wiiǝr zętǝ (Margraten), half openzetten: hǫu̯f ōǝpǝzętǝ (Margraten), meer / weiniger grond geven: mīǝ / wēnegǝr grõnt ˲gē ̞ǝvǝ (Margraten), stellen: štęlǝ (Margraten), stemmen: štøm (Margraten), štømǝ (Margraten  [(het regelen van de voorbreedte bij brabantse ploeg)]  ), toezetten: bǫu̯ tuzętǝ (Margraten), verzetten: vǝrzę ̝tǝ (Margraten) Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.] I-1
de scharen van de ploeg dobbele schaarder: dǫbǝlǝ šārdǝr (Margraten  [(het dubbele stel van schaar en strijkbord aan een wentelploeg)]  ), messer: mɛtsǝr (Margraten), schaarder: šārdǝr (Margraten) De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.] I-1
de staart couperen zwensen: šwɛnsǝ (Margraten) Het kappen of afsnijden van de staart van veulens gebeurt na enkele dagen of weken. Nadat de staart zuiver gemaakt en afgebonden is, wordt hij afgesneden en toegebrand. [N 8, 103d] I-9