17893 |
klieven |
klieven:
klē̜vǝ (Q192p Margraten)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.]
II-12
|
21469 |
klikspaan |
kletswijf:
kletsjwief (Q192p Margraten)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kietsj (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q192p Margraten),
knab:
knab (Q192p Margraten),
knode:
knǭ (Q192p Margraten),
knǭǝ (Q192p Margraten),
schoon:
šōǝn (Q192p Margraten)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
33338 |
knecht, algemeen |
boerenknecht:
būrǝknɛx (Q192p Margraten),
daghuurder:
dāxø̄rdǝr (Q192p Margraten),
domestique (fr.):
dǫmǝstīk (Q192p Margraten),
knecht:
knɛx (Q192p Margraten),
vreemde lui:
vrɛ̄m lyi̯ (Q192p Margraten
[(tegenover ēgǝ lyi̯)]
),
werklui (coll.):
werǝklȳi̯ (Q192p Margraten)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knē̜ (Q192p Margraten)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
24186 |
kneu |
sijsje:
sijskə (Q192p Margraten)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17677 |
knie |
knie:
kne. (Q192p Margraten),
knēe (Q192p Margraten)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
22363 |
knikker |
huif:
In: Veldeke, jg. 36 (1961), nr. 196, p. 6 - voetnoot 4.
(glaazere) huijve (Q192p Margraten),
In: Veldeke, jg. 39 (1964), nr. 216/217, p. 107 - voetnoot 37.
huujve (Q192p Margraten)
|
Knikkers.
III-3-2
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krūǝ (Q192p Margraten),
uitgraven:
utgrāvǝ (Q192p Margraten),
uitrijten:
utritǝ (Q192p Margraten)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|