24844 |
lange, dunne tak |
dunne tak:
dunne tak (Q192p Margraten)
|
dunne tak [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange weg:
lange wik (Q192p Margraten)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
lanksaam (Q192p Margraten)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
33384 |
latierboom |
beschot:
bǝšǫt (Q192p Margraten),
onderslag:
(mv)
ǫndǝršlē̜ ̞x (Q192p Margraten)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
doe löps nog flink veur eemes van diene
lieftied (Q192p Margraten)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lèg (Q192p Margraten)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
34067 |
lege eerste koe |
verschoten rind:
vǝrsxōtǝ rent (Q192p Margraten)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
33409 |
legnest |
legnest:
leqnes (Q192p Margraten)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
24895 |
lente, voorjaar |
voorjaar:
veurjoar (Q192p Margraten),
vroegjaar:
vreugjoar (Q192p Margraten),
⁄t vreuxjòr (Q192p Margraten)
|
lente [DC 39 (1965)] || lente, voorjaar
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
liepel (Q192p Margraten)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|