e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de volle hand -zaaien met de hand: met dǝ hant (Margraten) Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.] I-4
met de voorste vingers -zaaien met twee vingers: met twīǝ veŋǝr (Margraten), pits: petš (Margraten) Het verspreiden van fijn zaad (zoals spurrie- en raapzaad) in kleine hoeveelheden; men neemt het tussen de "knijpvingers" en strooit het aldus uit. Voor zang in de betekenis van "bijeengenomen hoeveelheid" zie het lemma ''zang, bussel gelezen aren'' (5.2.6). I-4
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klātšǝ (Margraten) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met paard en kar rijden varen: vārǝ (Margraten) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10
met tussenpozen regenen schuilen: ⁄n sjoel (Margraten) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
met vollen eggen de vol laten liggen: dǝ vǫl lǭtǝ liqǝ (Margraten), de vol pakken: dǝ vǫl pakǝ (Margraten), met vollen [eggen]: met ˲vǫlǝ (Margraten) Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.] I-2
metselaar metselaar: mętsǝlē̜r (Margraten) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselzand zand: zānt (Margraten) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
middag (s middags) noen: nóón (Margraten), s nadenoens: ’s nòdənoons (Margraten) middag [RND] || s namiddags III-4-4
middagmaal noen, de -: noon (Margraten) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middagmaal [ZND 18G (1935)] III-2-3