18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
li̯i̯eͅxlōͅpər (Q089p Martenslinde)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
lēm (Q089p Martenslinde)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄s (Q089p Martenslinde)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lēf (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (Q089p Martenslinde)
|
leggen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34147 |
leiden |
naar de duur gaan:
nār dǝ dīr gān (Q089p Martenslinde)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17643 |
lende |
lee:
lii̯er (Q089p Martenslinde)
|
lendenen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
me.lkau̯lǝ (Q089p Martenslinde)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
24895 |
lente, voorjaar |
opgang:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅpxaŋk (Q089p Martenslinde),
vroegjaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
vrixjuoͅr (Q089p Martenslinde)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
21376 |
leren |
leren:
de hebs hijë ⁄t meeste geliəd en de bes braaf gewès, de mös vrigger no turres go[e}n es daner (Q089p Martenslinde),
dich eps aiən ət mēstə gelii̯ət eͅn də bez brāf gəweͅs də mus frigər no turəs cho[i}n as tānər (Q089p Martenslinde)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|