e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
garveband zeel: zē.l (Martenslinde) In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2] I-4
gast gast: gas (Martenslinde) gast [ZND 01 (1922)] III-3-1
gat in een kledingstuk kot: e koet in en hwos (Martenslinde), əku:dennənhuos (Martenslinde) een gat in een kous [ZND 23 (1937)] III-1-3
gat, opening kot: kūt (Martenslinde) gat [ZND 01 (1922)] III-4-4
gauwdief gauwdief: yau̯dīf (Martenslinde), schelm: seͅl[ə}m (Martenslinde) gauwdief [ZND 01 (1922)] III-3-1
gebit gebeet: gǝbī.t (Martenslinde), gebit: aollek gebied (Martenslinde), gebiet (Martenslinde) een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)] I-9, III-1-1
gebouw gebouw: gəbō (Martenslinde, ... ) een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)] III-2-1
gebrekkig gebrekkelijk: e gebrekkelek mins (Martenslinde), gebrekkig: yəbreͅkig (Martenslinde), mankementig: nə maŋkəmentigə mins (Martenslinde) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] || gebrekkig [ZND 01 (1922)] III-1-2
gebrekkig persoon gebrekkelijke mens: e gebrekkelek mins (Martenslinde), mankementige mens: nə maŋkəmentigə mins (Martenslinde) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gebruik: gebreek (Martenslinde), gəbrēk (Martenslinde), t Xebreek (Martenslinde), gewente: gewente (Martenslinde, ... ) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)] III-3-2