33064 |
garveband |
zeel:
zē.l (Q089p Martenslinde)
|
In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2]
I-4
|
21315 |
gast |
gast:
gas (Q089p Martenslinde)
|
gast [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
kot:
e koet in en hwos (Q089p Martenslinde),
əku:dennənhuos (Q089p Martenslinde)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
25001 |
gat, opening |
kot:
kūt (Q089p Martenslinde)
|
gat [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
yau̯dīf (Q089p Martenslinde),
schelm:
seͅl[ə}m (Q089p Martenslinde)
|
gauwdief [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbī.t (Q089p Martenslinde),
gebit:
aollek gebied (Q089p Martenslinde),
gebiet (Q089p Martenslinde)
|
een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
19725 |
gebouw |
gebouw:
gəbō (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
e gebrekkelek mins (Q089p Martenslinde),
gebrekkig:
yəbreͅkig (Q089p Martenslinde),
mankementig:
nə maŋkəmentigə mins (Q089p Martenslinde)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] || gebrekkig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkelijke mens:
e gebrekkelek mins (Q089p Martenslinde),
mankementige mens:
nə maŋkəmentigə mins (Q089p Martenslinde)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebreek (Q089p Martenslinde),
gəbrēk (Q089p Martenslinde),
t Xebreek (Q089p Martenslinde),
gewente:
gewente (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde,
Q089p Martenslinde)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|