e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote hoeveelheid, hoop hoop: hēp (Martenslinde), hōp (Martenslinde) hoop [ZND 01 (1922)] III-4-4
grote knikker bal: bal (Martenslinde) Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grove stem holle stem: ənhu[o}e stem (Martenslinde) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk kleine brak: klēnbrak (Martenslinde) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gelle (Martenslinde), jelə (Martenslinde) gulden [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de gelle mës (Martenslinde) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gunnen gunnen: onə (Martenslinde, ... ) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] III-1-4
guur, kil en schraal weer killig (weer): kili̯x (Martenslinde), killich (Martenslinde) kil [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] III-4-4
haagappel haagappel: zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  hōͅgapəl (Martenslinde), zie ook ZND24, 039c, apart ingevoerd  hōͅg-apəl (Martenslinde) haagappel [ZND 01 (1922)] || haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] III-4-3
haagbeuk haagbeuk: hø͂ͅgbiek (Martenslinde) haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)] III-4-3