e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: hōͅgəlsteen (Martenslinde), hōͅgəlstēͅn (Martenslinde) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelx hagel: hōͅgəl (Martenslinde) hagel [ZND 01 (1922)] III-4-4
hagen hagen: hǭgǝ (Martenslinde), op hagen zetten: op hǭgǝ zętǝ (Martenslinde) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hak: hák (Martenslinde), krebber: krɛbǝr (Martenslinde), vers: vi-jǝs (Martenslinde), viøs (Martenslinde), vjoǝs (Martenslinde) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen vers: de vioes (Martenslinde), viøs (Martenslinde) hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] III-1-3
hak van het blad van de zeis vars: vjǫs (Martenslinde) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheteren (<fr.): kroštiierə (Martenslinde), ze kan krochetiére (Martenslinde) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Haken. [ZND 01 (1922)] III-1-3
haken en ogen krammetjes en ogen: krɛmkǝs ǝn ōgǝ (Martenslinde) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
haksel gekapt stro: gekapt [stro] (Martenslinde), haksel: hɛ.ksǝl (Martenslinde), hɛksǝl (Martenslinde), kepsel: kapsel (Martenslinde) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hoalen (Martenslinde), hōͅlə (Martenslinde) halen [ZND 01 (1922)] || halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-1-2