e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden uitereensmijten: ǭtǝrē.šmē.tǝ (Martenslinde) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: huop (Martenslinde), huoͅp (Martenslinde), hwop (Martenslinde) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || heup [ZND 01 (1922)] III-1-1
heuvel heuveltje: hīǝvǝlkǝ (Martenslinde) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte heuveltje: ⁄n hiêveəlke (Martenslinde), hoogte: ps. omgespeld volgens Frings.  hēgdə (Martenslinde) heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] III-4-4
hiel vers: viiəs (Martenslinde, ... ), vioes (Martenslinde) hak (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hè aot nə zə vòddər (Martenslinde), hij aardt zijn vader: hə òt zə vaodər (Martenslinde) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen gijgen: gaigə (Martenslinde), kuimen: kai̯mǝ (Martenslinde) [JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] I-11, III-1-2
hinderen generen (<fr.): gənii̯erə (Martenslinde) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1
hinken hinken: heŋkə (Martenslinde, ... ) hinken [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-2
hinniken richelen: ręxǝlǝ (Martenslinde) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9