19636 |
kolengruis |
mul:
møl (Q089p Martenslinde)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19615 |
kom |
komp:
kump (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kowme (Q089p Martenslinde)
|
komen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (Q089p Martenslinde)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənē.n (Q089p Martenslinde),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
kənēn (Q089p Martenslinde),
pl.
kənain (Q089p Martenslinde)
|
konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kiëning (Q089p Martenslinde),
k⁄ïeniŋ (Q089p Martenslinde)
|
koning [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
ki-jęneŋen (Q089p Martenslinde),
kjęnǝŋin (Q089p Martenslinde),
moer:
mō.r (Q089p Martenslinde)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
28474 |
koninginnecel, moerdop |
moederpot:
moj.ǝrpot (Q089p Martenslinde)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwisinjeͅr (Q089p Martenslinde),
fornuis:
fərnēͅs (Q089p Martenslinde)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || fornuis [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
hēͅt (Q089p Martenslinde),
kool:
kēəl (Q089p Martenslinde)
|
[Goossens 1b (1960)]krop kool [Goossens 1b (1960)]
I-7
|