e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortwieken afsnijden: ǭfsnęi̯ǝ (Martenslinde), kortstaarten: kotstatǝ (Martenslinde) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kostganger kostganger: kosgenger (Martenslinde), kosjeŋər (Martenslinde) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)] III-3-1
kotelet, ribstuk kotelet: koͅrtleͅtə (Martenslinde) koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kous: algemeen hoos: husə (Martenslinde), kous: kwoəs (Martenslinde) kous [ZND 01 (1922)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] III-1-3
kousenband hozenbindel: huəzəbeͅnəl (Martenslinde) kousenband [ZND 01 (1922)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Martenslinde), kouteren: kō.tǝrǝ (Martenslinde) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: krog (Martenslinde), krōͅx (Martenslinde) kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraakbeen knor: knor (Martenslinde) kraakbeen [ZND 01 (1922)] III-1-1
kraambed kinderbed: znd 1 a-m; znd 1u, 135  kennərbet (Martenslinde, ... ) kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-2-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Martenslinde) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1