e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4070

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(geen) waarde (geen) waarde: wɛ̄jt (Mechelen) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Mechelen), teege boetse (Mechelen), knotsen: knoetse (Mechelen, ... ), stoten: stoeëte (Mechelen) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen dikke stempels: dikke sjtémpele (Mechelen), goed gestompeld: goot gesjtempeld (Mechelen), goede stempels: gooj sjtémpele (Mechelen), porren: porre (Mechelen) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Mechelen, ... ), bökke (Mechelen) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: (doupdook) (Mechelen), (sjluijer) (Mechelen), doopdook (Mechelen), doopkledje (Mechelen), doopmutschke (Mechelen), doupdéksel (Mechelen), doupkleid (Mechelen), doupképke (Mechelen), doupmantel (Mechelen), hul (Mechelen), hôôsplékske (Mechelen), kingerdook (Mechelen), kinjerdook (Mechelen), naavelveeschke (Mechelen), naavelvisjke (Mechelen), troerband (Mechelen), zeeverlepke (Mechelen), zèj:verlèpke (Mechelen), Brede windel; een geheel ingewikkeld kind is van voet tot hals gevisjt.  visj (Mechelen) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
[falie] voile (fr.): voeal (Mechelen) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: = 006b.  līēfke (Mechelen), Gedragen door vrouwen op het hemp.  liefke (Mechelen) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aalmoes aalmoes: (v.).  almoas (Mechelen) aalmoes [SGV (1914)] III-3-1
aam, maat van 150 l. aam: oam (v) (Mechelen) aam (maat) [SGV (1914)] III-4-4
aan de leg zijn leggen: lęgǝ (Mechelen), lęqǝ (Mechelen) Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.] I-12