e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spotten spotten: sjpôtte (Mechelen) spotten [SGV (1914)] III-1-4
spouwgat speenopening: špiǝnø̜̄pǝneŋ (Mechelen) Het gedeelte van de schaafbek waardoor de schaafkrullen naar boven komen. [N 53, 54b+54d] II-12
spreeuw spraan: Eng. all  sjprôâ (Mechelen), spreeuw: sprieuw (Mechelen) spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kallə (Mechelen, ... ), muilen: mŏelle (Mechelen), spreken: sjprêke (Mechelen) praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprinkhaan sprinkhaan: sjprinkhaan (Mechelen) sprinkhaan [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: sjprootele (Mechelen), sprootele (Mechelen, ... ), sproeten: sproot (Mechelen) sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: rape (Mechelen) sprokkelen [SGV (1914)] III-1-2
spruiten spruitjeren: spruutjere (Mechelen), spruitjes: schprutjes (Mechelen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruiten: sjproete (Mechelen), spruitje: sjprutjes (Mechelen), spruutjere (Mechelen) [N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)] I-7
spruitpot ketel: kęi̯tǝl (Mechelen) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11