23336 |
kruidwijding |
kruidwijdingdag:
kroetwingdaag (Q204a Mechelen)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
Opm. netals Eng. Å.
kroetweejsj (Q204a Mechelen)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)]
III-3-3
|
26082 |
kruien |
schurgen:
šørǝgǝ (Q204a Mechelen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (Q204a Mechelen)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
greumel:
grø͂ͅməl (Q204a Mechelen),
ziel:
Syst. WBD
zīēël (Q204a Mechelen)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krung (Q204a Mechelen),
kruung (Q204a Mechelen),
krûûng (Q204a Mechelen),
krüng (Q204a Mechelen)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
kryts (Q204a Mechelen),
krøts (Q204a Mechelen),
krüts (Q204a Mechelen),
mik:
mik (Q204a Mechelen)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)]
I-11, III-1-1, III-3-3
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
speken:
špēkǝ (Q204a Mechelen),
špęjkǝ (Q204a Mechelen)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruuts (Q204a Mechelen)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
heupen:
hø̜̄ǝpǝ (Q204a Mechelen),
kruisbeen:
krøtsbē (Q204a Mechelen)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|