34023 |
stuks -vee |
stuk (vee):
štø̜k (Q204a Mechelen)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
20847 |
suiker |
suiker:
sŏeker (Q204a Mechelen)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkrūǝt (Q204a Mechelen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
17735 |
suizen van de oren |
ruisen:
rōēsje (Q204a Mechelen),
suizen:
t zoestj mich in de oeëre (Q204a Mechelen),
tuiten:
t tüt in mn ōēre (Q204a Mechelen)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
lap leer:
Syst. WBD
lap leer (Q204a Mechelen),
leren thijs:
leere ties (Q204a Mechelen)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
crmekoek:
kremekaok (Q204a Mechelen),
koek:
Syst. WBD
kook (Q204a Mechelen),
taart:
toet (Q204a Mechelen)
|
taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
toebak (Q204a Mechelen)
|
tabak [SGV (1914)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
dis:
dø͂ͅš (Q204a Mechelen),
tafel:
toͅfəl (Q204a Mechelen)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
32182 |
tafelhoekklos, wervel |
klosje:
klø̜skǝ (Q204a Mechelen)
|
Houten blokje dat meestal op de vier hoeken bij de tafelpoten onder het tafelblad wordt bevestigd. Het dient om de tafel een grotere stevigheid te geven en voorkomt dat het hout van het blad nog kan gaan werken. Zie ook afb. 175. [N 53, 219; N 56, 158c]
II-12
|
19530 |
tafelmes |
mets:
mèts (Q204a Mechelen),
smeermets:
schmiermets (Q204a Mechelen)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|