21387 |
unster |
pondel:
mit inne pungel woage (Q204a Mechelen),
pungel (Q204a Mechelen)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen,
Q204a Mechelen),
zeik:
zēk (Q204a Mechelen),
zē̜i̯k (Q204a Mechelen)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen,
Q204a Mechelen),
zeiken:
zēkǝ (Q204a Mechelen),
zē̜i̯kǝ (Q204a Mechelen)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale koe:
vāl [koe] (Q204a Mechelen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
rind:
reŋk (Q204a Mechelen),
vaars:
vē̜i̯š (Q204a Mechelen),
vɛi̯ǝš (Q204a Mechelen),
vaarsje:
vē̜ǝškǝ (Q204a Mechelen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schrobhoddel:
šruphodəl (Q204a Mechelen)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) vamen:
ǝn nølt v ̇ē̜mǝ (Q204a Mechelen),
steken:
štɛ̄.kǝ (Q204a Mechelen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vadder (Q204a Mechelen)
|
vader [SGV (1914)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vèjgevuur (Q204a Mechelen)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
līf (Q204a Mechelen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|