34232 |
zich moeilijk laten melken |
wreed:
vrii̯ (Q204a Mechelen),
zich vree melken:
(de koe) mø̜lkt zex vrii̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) schuibelen:
šȳbǝlǝ (Q204a Mechelen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šōrǝ (Q204a Mechelen),
šūrǝ (Q204a Mechelen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
33038 |
zicht |
zicht:
ziǝt (Q204a Mechelen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q204a Mechelen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krenkde (Q204a Mechelen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziejl (Q204a Mechelen)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q204a Mechelen),
zien:
zie (Q204a Mechelen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag[eg]:
seksak˱[eg] (Q204a Mechelen
[(vierkant)]
),
zex˲zax˱[eg] (Q204a Mechelen)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
17644 |
zijde |
zij:
pieng in en ziej (Q204a Mechelen),
zīēj (Q204a Mechelen)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|