34119 |
forsgebouwde koe |
forse koe:
fǫršǝ kō (Q204a Mechelen),
gedrongen koe:
gǝdrǫŋǝ kō (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
18784 |
franje |
franjel:
frangele (Q204a Mechelen),
fraŋǝl (Q204a Mechelen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
31875 |
freesmachine |
frees:
frɛ̄s (Q204a Mechelen)
|
Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.]
II-12
|
31876 |
frezen |
frezen:
frɛ̄zǝ (Q204a Mechelen)
|
Het hout met behulp van de freesmachine bewerken. [N 53, 109a; monogr.]
II-12
|
24443 |
fruitworm |
worm:
wörm (Q204a Mechelen),
WLD
wörrem (Q204a Mechelen)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q204a Mechelen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goa (Q204a Mechelen),
gōā (Q204a Mechelen)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
oog:
òw (Q204a Mechelen),
rijglok:
reejlaoker (Q204a Mechelen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33905 |
gal |
gal:
gal (Q204a Mechelen)
|
Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.]
I-9
|
32673 |
galgpalen |
bok:
bok (Q204a Mechelen)
|
Op het asblok van de oude houten karploeg stonden twee vertikale latten of staven die van een rij gaten voorzien waren. De ploegboomdrager werd langs deze latten op de gewenste hoogte geschoven en op elk van beide met een pin vastgezet. De termen pinnenlat en verstellat lijken betrekking te hebben op één van de beide palen. Sommige andere benoemen wel het mede door deze latten gevormd raamwerk in zijn geheel. [N 11, 31.II.g; N 11A, 97g.]
I-1
|