e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knop waaruit twijg groeit loot: eigen spellingsysteem  loeët (Meerlo), oog: eigen spellingsysteem ook wel  oeëg (Meerlo) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorren (wbd) kneuteren: Van Dale: kneuteren, 1. brommen, kniezen, knorren.  kneutere (Meerlo) zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)] III-3-1
knorrepot brombeer: brómbèèr (Meerlo), brompot: brompot (Meerlo), grijnzer: grezer (Meerlo), cf. WNT V s.v. "grijzen II" in de betekenis van grimmende grommen, knorren  grezer (Meerlo), grompot: grómpot (Meerlo), knaaierd: knāōjerd (Meerlo), knaaipot: knāōjpot (Meerlo), knibbelaar: knibbeler (Meerlo), krikkelkont: krekelkōnt (Meerlo) brombeer, knorrepot || brompot || iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] || knorrepot [SGV (1914)] || kribbig iemand || kwaadaardige knorrepot || lichtgeraakt meisje III-1-4
knotten van wilgen afhouwen: afhouwen (Meerlo) het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)] III-4-3
knuppel, knots knuppel: knippel (Meerlo), knuppel (Meerlo), knøpəl (Meerlo) Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] || knuppel [RND], [SGV (1914)] III-1-2
knutselen knutselen: knutsele (Meerlo) Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)] III-3-2
koe koe: ku (Meerlo), kuu̯ (Meerlo), kūu̯ (Meerlo) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd maal: mǭl (Meerlo) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die pas gekalfd heeft vaars: vǫrs (Meerlo) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkōnt (Meerlo) [N 3A, 145a; monogr.] I-11