e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk jong van de geit bok: bok (Meerlo) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf var: var (Meerlo) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk ree reebok: rieëbok (Meerlo) Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijk schaap bok: bok (Meerlo), ram: ram (Meerlo) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hòre (Meerlo), mannetje: ma_nneke (Meerlo) Manlijke duif. || Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend weender: windǝr (Meerlo), wielder: wielder (Meerlo), wildǝr (Meerlo) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend I-12, III-4-1
mannelijke gans genk: gēnk (Meerlo), gɛ̄ŋk (Meerlo) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]gent, mannetjesgans I-12, III-4-1
mannelijke geit bok: bok (Meerlo), geitenbok: gęi̯tǝmbok (Meerlo) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke haas remmel: rémmel (Meerlo) Haas, mannetjeshaas [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijke hond, reu reu: eigen spellingsysteem  reu (Meerlo) Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)] III-2-1