e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijgen rijen: rējǝ (Meerlo) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijglaars rijglaars: rīēglaars (Meerlo) rijglaars III-1-3
rijkdom rijkdom: rikdom (Meerlo) rijkdom [RND] III-3-1
rijksveldwachter champetter (<fr.): Fr. champêtre.  schampieter (Meerlo), rijks: (= rijkspolitie).  rijks (Meerlo), veldwachter: (= gemeentepolitie).  veldwachser (Meerlo) een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || Veldwachter (fr. champêtre). [N 90 (1982)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): Schanderm, schanderm  schandērm (Meerlo), marechaussee (<fr.): Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  marechausee (Meerlo) een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)] || Schanderm: marechaussee. III-3-1
rijp rijp: rĭĕp (Meerlo) rijp [RND] III-2-3
rijp, rijmx rijm: riem (Meerlo), rijp: riep (Meerlo), rouwvorst: rauwvōrst (Meerlo) rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijshout, bonenstaak bonenstaak: boeënestaak (Meerlo), erwtenrijs: ērteries (Meerlo), rijs: ries (Meerlo), rīēs (Meerlo, ... ) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijshout || rijzen (mv.) [SGV (1914)] I-7
rijstebrij rijstepap: Met de kermis kreeg men altijd als nagerecht: riestepap mit soeker en kanieël dr òver: met de kermis kreeg men altijd als nagerecht rijstpap met suiker en kaneel erover  ristəpap (Meerlo) rijstpap III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: ristəflāi̯ (Meerlo, ... ) rijstevlaai || rijstvla III-2-3