e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
branden branden: de kachel brand (Meerlo) brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: brender (Meerlo) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brandewien (Meerlo), brandəwīn (Meerlo) brandewijn || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout brandhout: brāndholt (Meerlo), brānthōlt (Meerlo), brānthoͅlt (Meerlo) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Meerlo), brāntnētǝl (Meerlo), -  braandnetel (Meerlo), netel: nētǝl (Meerlo) brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang slang: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  slang (Meerlo) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: stō̞kəs (Meerlo) hoeveelheid brandstof die iemand bezit om te stoken III-2-1
brasem brassem: bressem (Meerlo), eigen spellingsysteem  bressem (Meerlo) brasem || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brassen boemelen: boemele (Meerlo) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1
brede landweg dreef: drēf (Meerlo), gelei: gǝlęi̯ (Meerlo) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8