e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dof, gedempt van geluid dof: dof (Meerlo) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif duiver: duffer (Meerlo), hoorn: hòre (Meerlo), mannetje: männeke (Meerlo) duif, mann. || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dokteren dokteren: doktere (Meerlo) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dolle kervel dolle kervel: dǫlǝ kē̜rǝvǝl (Meerlo) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dom dom: dom (Meerlo), dóm (Meerlo), doosachtig: doeësächtig (Meerlo) dom || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || sullig, dom III-1-4
domino domino: domino (Meerlo) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man cornelis: knilles (Meerlo), dommerik: dommerik (Meerlo), drikus: driekus (Meerlo), uilenkop: üllekop (Meerlo), uilskuiken: ülskükke (Meerlo) domme jongen || domme man || domoor || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || uilskuiken III-1-4
domme vrouw doos: doeës (Meerlo), salade-meid: slaaimet (Meerlo), suftrien: suftrien (Meerlo, ... ) domme vrouw || suffer || vrouwelijke sufferd III-1-4
dommekracht dommekracht: dǫmǝkraxt (Meerlo), winde: wīn (Meerlo) Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11
dompelen dompelen: doompele (Meerlo), onderduwen: onder douwe (Meerlo, ... ), ŏnderdŏwwe (Meerlo) dompelen [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4